Als een dominee op de kansel staat, als een rechter een vonnis voorleest, als op een begrafenis iemand zijn dierbare overledene vanaf een papiertje prijst, als er een camera op iemand gericht is, als iemand een zaal toespreekt, dan spreekt zo iemand het Nederlands vaak anders uit dan thuis in een ontspannen sfeer. Thuis klinkt het Nederlands natuurlijk. Maar in zo’n bijzondere situatie laten mensen zich in hun uitspraak leiden door de manier waarop het Nederlands geschreven wordt. Ze hebben last van de zogenaamde spellinguitspraak: een onnatuurlijke uitspraak die ontstaat door het misverstand dat je het Nederlands moet uitspreken zoals je het schrijft.
Je zou verwachten dat geschreven Nederlands een exacte weergave is van gesproken Nederlands. Maar aan de Nederlandse spelling zitten allerlei haken en ogen (zie Beginselen van de Nederlandse spelling elders op deze website). Dus die regel ‘spreek het Nederlands uit zoals je het schrijft’ deugt niet.
Iedereen leert in zijn leven eerst praten en dan pas schrijven: Spreken is primair, schrijven is secundair. En de spelling is niets anders dan een afspraak hoe je schriftelijk weergeeft wat je hoort. Je moet het Nederlands uitspreken zoals je het uitspreekt. Je moet het niet uitspreken zoals je het schrijft. Want als je last hebt van spellinguitspraak komt je verhaal onwaarachtig over.
Hieronder staan vijftien uitspraakregels. Die heb je helemaal niet nodig als je gewoon met iemand praat, want dan gaat het vanzelf goed. Het is goed om eens naar deze regels te kijken vóór je jezelf in een gespannen situatie begeeft en het risico loopt door spellinguitspraak onwaarachtig over te komen.